“Alles dat ze willen leren van de ̨ is op verzoek van de gemeenschappen.”
Samenwerken met de Global South
De faculteit Geowetenschappen werkt aan een strategie om samen te werken met de Global South in een betekenisvolle, inclusieve en wederzijds gunstige manier. We interviewden mensen die momenteel met de Global South werken over hun ervaringen. Vandaag spreken we met universitair docent Annisa Triyanti. Haar werk is gericht op rampenbeheer en klimaatrisico voor duurzaamheid. Triyanti groeide op in Indonesië, en verhuisde naar Nederland tijdens haar promotietraject.

Op welke manier werk je momenteel samen met de Global South?
“Eén van mijn huidige projecten, , kijkt naar hoe kustgemeenschappen tegen klimaatverandering aankijken en hoe het is verweven met hun culturele erfgoed. Ze gebruiken misschien niet het woord ‘klimaatverandering’, maar ze ervaren de veranderingen wel. Veel gemeenschappen beoefenen al veel natuurbehoud met hun kennis. Soms gaat het juist om het met elkaar verbinden van verschillende gemeenschappen zodat ze van elkaar kunnen leren – en wij van hen.”
Waarom moeten we samenwerken met de Global South?
“We hebben momenteel te maken met uitdagingen op mondiaal niveau: stijgende zeespiegels, klimaatverandering, kustoverstromingen. We kunnen ons niet beperken tot landgrenzen, want alles is onderling verbonden. Het gaat om het sociaal-economisch welzijn van gemarginaliseerde mensen die aan de kust wonen. De Global South lijdt door wat de Global North produceert. We moeten onze verantwoordelijkheden en het effect dat wij hebben begrijpen, en samenwerken met de Global South.”

Wat heb je nodig om een betekenisvol samenwerkingsverband te creëren?
“Ik noem deze projecten, waarin je leert van de gemeenschap, ‘slow science’. Je luistert en komt er echt achter wat de gemeenschap nodig heeft: wat levert het hen op? We bevinden ons in een stelsel dat waarde hecht aan het publiceren van papers en concreet meetbare inspanningen. Mijn punt is niet om dat type wetenschap te ondermijnen. Het is heel moeilijk om het huidige stelsel waar we statistiek als belangrijker zien dan het proces te doorbreken. Maar wanneer je in de context van de Global South werkt, moet je het onderzoek koppelen aan de mensen die je resultaten gaan gebruiken.
Het kost veel tijd, geduld en doorzettingsvermogen om slow science uit te oefenen. Je moet luisteren naar en respect hebben voor de behoeften van de ander. Vaak zijn dit maatschappelijke partners. Het gaat minder om de bevindingen; de nadruk in dit soort project ligt op impact en het vergroten van het welzijn van de kwetsbare en meest gemarginaliseerde mensen. Vertrouwen opbouwen met deze mensen vereist een investering van tijd en geduld. Het proces is niet eenvoudig, en het kan jaren duren.
Het kan heel betekenisvol zijn om plaatselijke partners en kleine organisaties die zich bezighouden met problemen ter plaatse bij je project te betrekken, in plaats van alleen grote instituten. Een ander project van mij in de Banggai Archipel in Indonesië draait om die gemeenschappen die veel inheemse kennis hebben wat betreft natuurbehoud. Wij faciliteerden dat de verschillende inheemse gemeenschappen van elkaar konden leren: ze leren niet van ons maar van elkaar. We leggen niets aan ze op; alles dat ze willen leren van de ̨ is op verzoek van de gemeenschappen. Bijvoorbeeld hoe je contact legt met beleidsmakers. Op die manier geven we inheemse werkwijzen een stem en integreren we hun waarden en input in plaatselijk, provinciaal en nationaal beleid.”

Wat kunnen de ̨ en de faculteit Geowetenschappen beter doen wat betreft samenwerken met de Global South?
“Momenteel worden er meer mensen uit de Global South aangenomen. Dit is een goed begin, aangezien we op die manier verschillende typen kennis en wetenschap, zoals bijvoorbeeld politieke ecologie, kunnen verzamelen. Ook neemt de bewustwording van het belang om samen te werken met de Global South toe.
Iets dat nog steeds nodig is, is institutionele ondersteuning en strategische partnerschappen. Dit is niet alleen een taak voor Geowetenschappen, dat gaat helemaal door tot op universitair niveau. Op een praktischer niveau is er administratieve ondersteuning nodig: het kan bijvoorbeeld heel moeilijk zijn om geld te sturen naar of mensen uit te nodigen uit de Global South.
Studenten en medewerkers zouden beter kunnen worden uitgerust in internationale contexten. Interculturele training voor medewerkers en studenten die niet uit de Global South komen, kan helpen om verschillende belangen van partijen uit verschillende landen te begrijpen. We moeten het systeem zo opbouwen dat medewerkers, studenten en onderzoekers uitgerust zijn om op een betekenisvolle en gelijkwaardige manier met de Global South te kunnen werken.
We hebben een faculteitsbrede discussie over dekolonisatie nodig. We praten over de ‘romantische’ kant ervan, maar er is momenteel geen concrete actie en er is weerstand om erover te praten. Als we transformatief willen zijn, hebben we openheid en een hoog niveau van bewustwording nodig. Iedereen kan leren.”